Frank Roger, schrijver van fringe fiction

Frank Roger, de man met de lelijke voorpagina’s volgens enkele commentaren op het leesforum Ezzulia, werd op 30 maart 1957 in Gent geboren. Het is het pseudoniem van Frank R.F. De Cuyper, wat voluit staat voor Frank Roger Florimond De Cuyper.

Hij publiceerde al in 1979 in een speciale sciencefictionbijlage van het weekblad Knack, een verhaal waarover hij tegenwoordig niet erg tevreden meer is.

Maar het tekende wel uit dat hij belangstelling had voor sciencefiction, o.a. onder invloed van The Twilight Zone, een tv-reeks die liep van 1959 tot 1964, en die hij dus niet kan hebben gezien tijdens de eerste uitzendingen. Sommige afleveringen daarvan waren sciencefiction, andere fantasy, andere horror, maar de meeste waren op het snijvlak tussen al die genres.

Het resultaat is dat de verhalen en korte romans van Frank Roger moeilijk onder één noemer zijn te brengen. Fantastische literatuur, satire, surrealisme, sciencefiction, zwarte humor, absurdisme… Hij deed het allemaal, en vaak allemaal tegelijk in één en hetzelfde verhaal, zodat zijn werk moeilijk klasseerbaar is.

Een van de weinige zinvolle klasseringen is op motief, zoals de verhalen met als gemeenschappelijke titel “Ware anekdoten uit de Lege Zandloper”, die in De Tijdlijn verschenen, of de verhalen rond rock- en popmuziek, die in het muziektijdschrift Fanfare verschenen. Spijtig genoeg zijn beide bladen gestopt, en werden de verhalen die erin verschenen niet gebundeld.

Behalve verhalen begon hij ook collages en grafisch werk te maken. Een belangrijke invloed daarbij is het surrealisme van René Magritte, maar door de satirische elementen refereert hij veel meer naar de realiteit dan Magritte dat deed. Het neemt niet weg, dat sommige fotocollages en bewerkte foto’s toch bij het surrealisme kunnen worden gerekend. Voor de uitwerking van zijn ideeën als beeldend kunstenaar krijg hij ook hulp van Johnny Bekaert, die vooral bekend is van zijn boekillustraties.

Frank Roger werd in een kunstenaarsfamilie geboren. Zijn vader was de kunstschilder Roger De Cuyper (1921-2008) en een van zijn achterneven was de schrijver en kunstschilder Gerard Ceunis (1885-1964). Frank zelf studeerde Germaanse filologie (Engels-Nederlands) aan de Universiteit Gent, en behaalde zijn master in 1981 met een scriptie gewijd aan Philip K. Dick, een schrijver van dystopische sciencefiction.

Doordat Frank in het sciencefictionmilieu verkeerde, legde hij daarin veel contacten en breidden zijn publicaties zich al snel buiten de Nederlanden uit. Al in de jaren 1980 schreef hij ook in het Engels. Soms vertaalde hij zelf zijn geschriften, soms gebeurde het door redacteuren. Onder andere zijn Franse teksten zijn vaak door anderen vertaald. Het Engels kent hij zelf goed genoeg om weinig hulp nodig te hebben, en de Engelse versies stuurt hij dan naar anderstaligen, zoals Wilko Müller jr., die de verhalen naar het Duits vertaalde voor zijn tijdschrift Solar-X. De uitdijing ging steeds sneller, zodat hij tegenwoordig al in meer dan 50 verschillende talen verscheen, waaronder kunsttalen zoals Esperanto en Volapük. Hij werd zowel in buitenlandse tijdschriften als bloemlezingen opgenomen. Vanaf 2000 begonnen er dan eindelijk verhalenbundels te verschijnen, eerst in het Nederlands, later ook in andere talen.

Hij debuteerde in 1975 in het tijdschrift SF-Magazine, en daarna in diverse Vlaamse en Nederlandse tijdschriften en bloemlezingen. Twee van die bladen, SF-Magazine (nr. 45, 1975) en De Tijdlijn (nr. 24, 2de kwartaal 1997), wijdden een nummer grotendeels aan hem. Enkele jeugdverhalen verschenen in de reeks Vlaamse Filmpjes.

Hij werd ook internationeel gelauwerd. In februari 2014 was hij eregast op de Third International Conference on World Science Fiction, in Kochi, Kerala, India, en in november 2019 was hij te gast op het Fifth China Chengdu International SF Conference, Chengdu, Sichuan, China.

Voor zijn activiteiten met collages en grafisch werk moeten we er ons wegens tijdgebrek met een opsomming vanaf maken. Het verscheen in enkele bibliofiele uitgaven van Het Zinkend Schip, in verschillende tijdschriften en anthologieën en in de bundels Geknipt en geplakt, Collagissimo en Graforismen. Enkele collages werden tentoongesteld (in het kader van een groepstentoonstelling) in Oostende (Schaperye, 10/2009-02/2010) en in het kader van enkele tentoonstellingen in de Seed Factory in Brussel (Typo, april-juni 2013, That’s all Folks, april-juni 2014, Fortuna, oktober-december 2014 en Pen Is Art, april-juni 2015, Breaking News, oktober-december 2016, Boobs Art, maart-juni 2017) en Foot (mei-augustus 2018), en de reizende tentoonstelling Antwerpse Handjes (diverse locaties, 2017-2020).

Op 20 september 2014 ontvang hij de Bemoste Beeld Prijs uitgereikt voor zijn hele oeuvre en zijn bijdragen aan de fantastische genres.

Zéér beknopte bibliografie

The Burning Woman, and how her fire was rekindled time and again, ingeleid door Frank Roger en Peter Motte (De Tijdlijn, 2000) Een verzameling Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse versies van “De brandende vrouw” door Frank Roger

De zeven smaken van de vooruitgang (Het Zinkend Schip, 2005)

De trein naar nergens en andere verhalen (Free Musketeers, 2005)

Omegalfa (Mouladurioù Hor Yezh, 2005) verhalen in Bretoense vertaling

Bonobo sapiens (Fantastische Vertellingen, 2007)

Allein gegen das Universum (Solar-X/Projekte Verlag, 2007) Verhalen in Duitse vertaling

Graal RIP (Editions d’Euryale, 2009) verhalen in Franse vertaling

Geknipt en geplakt (De Lege Zandloper, 2009) collages

The Burning Woman and other stories. (Evertype, ISBN 978-1-904808-91-6, 2012) Engelstalige verhalen

Collagissimo (Carpe Noctem, 2012) collages

Graforismen (Stichting Fantastische Vertellingen, 2015) collages en grafisch werk

Vier albums van Cosey

Vier albums van Cosey

Vandaag vier stripalbums op een rij:

– Orchidea

– Zeke vertelt

– Een huis van Frank L. Wright

– Reis naar Italië

Allemaal van de Zwitser Cosey.

Hij heet in werkelijkheid Bernard Cosendai en werd geboren op 14 juni 1950.

Ik heb het werk niet in chronologische volgorde gelezen, want dat is:

1990: Orchidea

1999: Zeke vertelt

2003: Een huis van Frank L. Wright

1988: Reis naar Italië

Maar het zijn ook allemaal losse albums, dus dat speelt geen rol.

Cosey is vooral bekend van zijn reeks Jonathan, die zich vaak in het Verre Oosten afspeelt, en waarvan de bekendste titels van 1975-86 zijn. Er blijkt een grote belangstelling voor dat Verre Oosten uit, en de invloed van de hippiecultuur uit de jaren 1960 is nooit veraf, alhoewel Cosey wel minder zweverig is dan de hippy’s die dachten “de waarheid” in het Oosten te vinden.

Orchidea gaat over mensen die op zoek zijn naar een oude man die er vandoor is met een zwangere barmeid. Maar op het einde blijkt dat ze zwanger is van iemand anders, en die vriend gaat haar uiteindelijk oppikken.

Zeke vertelt is over een oude moeder die met een vriendin eindelijk haar zoon terugvindt, die ergens in een van die Zuid-Oost-Aziatische landen opduikt. Zijn levensverhaal wordt op een ingewikkelde manier verteld door herinneringen van de moeder en symbolische verhalen van de man zelf. Hij had een heel succesvolle muziekhit gehad, waardoor hij in het milieu verkeerde van The Beatles, Bob Dylan e tutti quanti.

Een huis van Frank L. Wright heeft als ondertitel “en andere liefdesverhalen”.

Reis naar Italië gaat over twee oorlogsveteranen die tijdens een reis naar Italië een jeugdvriendin ontmoeten, die hoopt dat ze een Cambodjaanse vluchtelingetje zullen adopteren. Ik kan niet te veel vertellen zonder te veel spoilers.

De ondertitel “en andere liefdesverhalen” zou de ondertitel voor een overkoepelende reeks van al die albums kunnen zijn. Als stripverhalen zijn ze dus zeker in hun tijd apart geweest: het avontuurlijke element is wel aanwezig, er wordt heel wat afgereisd, maar de kern van het verhaal is altijd de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Er zijn ook nauwelijks wat men gewoonlijk “actiescènes” noemt en wat een eufemisme is voor vechtpartijen. Ze zijn ook niet humoristisch bedoeld. En dat terwijl bijna alle strips in die tijd of humoristisch waren, of avontuur, of een mengsel. En in bijna alle verhalen zijn de gezinnen gebroken: een oude man die voor een zwangere vriendin gaat zorgen omdat de vader haar in de steek liet, een man die verdwijnt uit zijn milieu en twintig jaar lang niets van zich laat horen, twee oorlogsveteranen die eigenlijk de bijfiguren blijken te zijn in een liefdesdriehoek waarvan ze zelf niet de regie in handen hebben… Tragiek speelt een belangrijker rol bij Cosey dan een goede afloop of humor.

Cosey toont vaak een voorkeur voor het oosten, maar Orchidea speelt zich volledig in Amerika af, net als 3 van de 4 verhalen in Een huis van Frank L. Wright, en het vierde is wat moeilijk te plaatsen. Reis naar Italië speelt zich zowat overal af: de VS, Vietnam en natuurlijk Italië. Het is misschien het meest geslaagde verhaal van die vier albums, maar ik kan er niets over vertellen zonder te veel spoilers.

zaterdag, 20 mei 2023

In memoriam: Gommaar Timmermans (goT) 1930-2023

(c) foto: Michiel Hendryckx

Op 15 augustus 1930 gebeurde er niets bijzonders. Het was zelfs een erg alledaagse gebeurtenis, maar wel een van die voorvallen die voor de betrokkenen een grote impact hebben: er werd een zoon geboren in het gezin Timmermans, als 4e kind van Felix Timmermans en zijn vrouw Marieke Janssens. Gommaar werd toen de jongste broer van Lia, Clara en Tonet.

In Lier doorliep hij het lager onderwijs en de middelbare school.

Het werd allemaal wat aparter toen hij in 1950 in het Hoger Instituut voor Bouwkunde en Stedebouw te Antwerpen ging studeren. Niet iedereen doet dat, en hij werd binnenhuisarchitect, wat nog minder mensen doen. Tijdens zijn vrije uren volgde hij ook reclame en keramiek aan de Koninklijke Academie te Antwerpen, waardoor hij wat overeenkomsten begon te vertonen met Hergé, die ook in de reclame actief was.

Vanaf 1950 tot 1955 schurkte hij trouwens nog veel dichter bij Hergé aan, doordat zijn tekeningen werden gepubliceerd in jeugdbladen zoals “Kuifje” en “Ons Volkske”. Los van het feit dat Kuifje en Hergé vermelden altijd goed is voor wat extra hits op een website, is het ook gewoon echt gebeurd, en toont het dat Gommaar er blijkbaar niet voor voelde om spoorwegbruggen en snelwegviaducten te ontwerpen.

Hij kwam bij ‘Kuifje’ en ‘Ons Volkske’ terecht via Karel van Milleghem, hoofdredacteur en bevriend met Gommaars zussen. Hij schreef er verhalen voor, maar de tekeningen waren van Bob De Moor en zijn zus Tonet.

Vanaf 1957 werkte hij voor Uitgeverij Desclée De Brouwer te Brugge, en in dezelfde periode begon hij ook cartoons voor binnen- en buitenlandse bladen te tekenen.

Zijn eerste stripverhaal verscheen van 1960 tot 1965 in “De Bond”. Het was een korte humoristische strip van 4 vakjes.

In de daaropvolgende jaren leverde hij stopcomics en illustraties voor Patskrant, de kinderbijlage van de krant ‘De Standaard’. Die waren doorgaans erg sprookjesachtig en zaten vol losgeslagen fantasie: Fideel de Fluwelen Ridder, De Tweehoofdige Gevlekte Filodendron, Uit het dagboek van Pietje Pennewip, Arabella, de geleerde slak, Pepijn, Felix en Pepino, De drie musketiers en vooral De wonderwinkel: een verhaal in 25 afleveringen van 28 februari tot 3 september 1974.

Voor andere bladen voegde hij er nog de reeks Sylvester Beukenoot, en de reeks Gabriël Gagman aan toe. Er volgden nog ‘Het zondagskasteel’, ‘De Kip, De Keizer en de Tsaar’, ‘De Grote ballonreeks’ en De Nieuwe Ark.

In 1973 kreeg hij de referendumprijs van de Antwerpse boekenbeurs.

Het volgende jaar kreeg het kinderboek ‘De Kip, De Keizer en de Tsaar’ de ‘Provinciale Premie’.

In 1979 verscheen zijn Kinderboek ‘De wonderwinkel’, dat zijn bekendste werk werd, omdat er hetzelfde jaar een animatiefilm van werd gemaakt die op tv werd vertoond.

Door een hartaanval in 1982 stopte hij met tekenen en schrijven, maar na een herstelperiode herbegint hij met korte humoristische schetsen. Af en toe illustreerde hij ze zelf. In 1999 ging hij op pensioen. Hij overleed pas op zaterdag 13 mei 2023 toen hij 92 jaar oud was.

SF: The Best of the Best, ed. Judith Merril

SF: The Best of the Best, ed. Judith Merril

Bespreker: Peter Motte

1.160 woorden

Dit is een bundel, ahum, sf-verhalen.

Een blok van 438 p’s. Het is een van die vele dikke pocketboekbundels.

Judith Merril werd bekend als redacteur van dat soort bundels. Toen deze verscheen, deed ze dat al langer dan tien jaar.

Deze bundel is eigenlijk een collectie uit haar jaarlijkse reeks “The Year’s Best S.F.”, en zou dus absolute top moeten zijn. Het boek verscheen oorspronkelijk in 1967 bij Delacorte Press, N.Y., maar mijn uitgave is de herdruk uit 1968 bij Dell. Het boek is hier en daar nog tweedehands verkrijgbaar.

Het bevat een inleiding, en bij elk verhaal is er een stukje over de schrijver, ook als de auteur er meer dan één keer in staat, is er toch voor elk verhaal een inleiding.

De inhoudsopgave verzamelt in elk geval indrukwekkende namen. Er zijn 29 verhalen van 25 verschillende auteurs. Er zijn bekende namen, zoals Damon Knight, Isaac Asimov, J.G. Ballard, Brian Aldiss, Fritz Leiber, Theodore Sturgeon, Clifford D. Simak, maar ook auteurs die ten onrechte niet meer bekend zijn, zoals Algis Budrys, Mack Reynolds, Avram Davidson en Robert Sheckley.

Elk verhaal apart bespreken is niet haalbaar, en wat ik wel vermeld betekent niet dat de andere slechter zijn, alleen dat ik daar de tijd niet voor heb genomen, en liever doorlas.

“Bulkhead” door Theodore Sturgeon heeft indruk gemaakt. Hele goede uitwerking. Je vindt in die oude bundels soms echt goede dingen.

Zulke bundels bevatten ook vaak goede verhalen van mensen waar je nog nooit van hebt gehoord.

Een ervan is The anything box door Zenna Henderson. In het Nederlands zijn er wel twee verhalen van haar verschenen, maar dat is het. Het zijn “Iets stralends” en “Vertel eens een verhaaltje”. Een auteur die duidelijk snel zal worden vergeten, en dat ligt niet aan de kwaliteit.

Er zijn ook auteurs bij waarvan je het gevoel krijgt dat ze schrijven door de liefde voor het schrijven, omdat ze eigenlijk niets (lijken) te bereiken. Let wel: soms bereiken ze toch iets, hoor, maar de rest van hun werk is vaak bij ons niet bekend. Meestal werken ze echter niet als schrijver. Sommigen hadden een eigen tv-programma, of schreven tv- of filmscenario’s. Enkelen werden redacteur.

De bundel is van 1967, maar de verhalen zijn natuurlijk ouder. Dat velen ervan dateren van na 1945 merkt je echter wel: de sporen van de Koude Oorlog zijn duidelijk merkbaar.

“Junior” van Robert Abernathy is grappig, maar vertelt ook iets over evolutie. Ik vraag me af of zo’n verhaal zou kunnen worden geschreven vóór de evolutietheorie gemeengoed werd. Misschien wel, maar dan zou het alleen maar grappig zijn.

Ook “Mariana” van Fritz Leiber is een van die korte, grappige sf-verhalen. Van dat soort verhalen hou ik.

In zekere zin is “Sense from Thought Divide” door Mark Clifton ook vooral een grote grap, alhoewel het element “spannend” belangrijker is. Interessant is dat het ook een thema bevat dat later in “The Rise and Fall of D.O.D.O.” door Neal Stephenson en Nicole Galland tot zijn uiterste consequenties werd doorgetrokken.

Nog een pareltje: “The Handler” door Damon Knight. Een kort verhaaltje dat je even doet denken. Een parabel.

Het was al jaren geleden dat ik nog eens iets van Isaac Asimov had gelezen, maar in deze bundel staat “Dreaming is a Private ¨Thing”. Vreemd genoeg lijkt dat nooit in het Nederlands te zijn vertaald.

Misschien heeft dat wat te maken met de kwaliteit: een van de personages zegt zowat vijf keer (5!) “I’m an old man”. Ja, na de eerste keer weet je dat wel. En dat hij het een tweede keer zegt, oké, het geheugen van de lezer kan kort zijn. Maar drie keer, en zelfs vijf keer? Op een verhaal van zo’n 15 bladzijden? Dat is toch wel een slordigheid.

Maar verder is er weinig op aan te merken. Het was lang geleden dat ik nog iets van Asimov had gelezen, en dan is zoiets een beetje een nieuwe kans om hem te leren kennen, en dat valt verder wel mee: hij verspilt geen tijd aan overbodige uitweidingen, de personages worden tamelijk snel neergezet (tenzij ze een variant van stotteren ontwikkelen waarin ze hele zinnen herhalen, blijkbaar), en het bevat een origineel idee: sommige mensen kunnen uitstekend dromen (alhoewel het om dagdromen lijkt te gaan), en er is een techniek ontwikkeld om dat vast te leggen, zodat andere mensen die kunnen bekijken. Het is een gesofisticeerde versie van film.

Het aardige is niet dat idee op zich, maar wat Asimov er allemaal nog rond vertelt, over welke ontwikkelingen zich ermee voordoen, en hoe de psychologie van de dromers zelf in elkaar zit. En dat hun werk onontbeerlijk is omwille van het feit dat sommige mensen totaal niet in staat zijn om te dromen, en de creaties van de dromers nodig hebben om mentaal te kunnen uitrusten.

“Dreaming is a Private Thing” volgt op een ander verhaal over een nieuwe behandeling van media, nl. “The Sound Sweep” door J.G. Ballard. Met zowat veertig pagina’s is dit het langste verhaal van de hele bundel, en het heeft meer weg van een korte roman dan van een novelle. Het idee is dat geluid altijd een nazinderend residu in de omgeving achterlaat, en dat sommige mensen dat moeten opruimen om te voorkomen dat het hinderlijk wordt. Maar Ballard weeft daar een heel intrige rond, met een operazangeres wiens carrière in het slop kwam doordat allerlei merkwaardige evoluties in de muziek haar overbodig maakten, en een “sound sweeper” die zelf stom is maar haar wil helpen om weer door te breken.

Merkwaardig van zowel dit verhaal als het vorige is, dat beide een tragisch einde kennen, al is dat bij Ballard sterker.

Dit soort bundels levert nogal eens verrassingen op: toen ik de biografische inleiding las bij het verhaal van Shirley Jackson, stond er dat ze “We Have Always Lived in the Castle” had geschreven. Die titel kwam me bekend voor, en nadat ik het vreemde stukje van Jackson had gelezen, besloot ik het op te zoeken: er was in 2018 een film “We Have Always Lived in the Castle”, geklasseerd als mystery thriller, waarvan expliciet werd gezegd dat hij op het boek van Jackson was gebaseerd.

De roman werd door Time magazine een van de tien beste romans van 1962 genoemd, en in maart 2002 noemde Book magazine Mary Katherine Blackwood het 71e “beste personage in fictie sinds 1900”. Ja, Amerikanen en lijstjes… Op Goodreads belandde het boek op nr. 2 op de lijst van de “populairste boeken gepubliceerd in 1962”, volgens de stemmen van de gebruikers van de website. En het boek is wel degelijk een mystery novel.

Volgens de biografische nota in “SF: The Best of the Best” zouden wij Shirley Jackson een schrijfster van magisch-realisme noemen. Haar verhaal “One Ordinary Day, With Peanuts” in deze bundel is een komedie met een wrange ontknoping.

Dit is een ideale bundel om vergeten auteurs terug te vinden.

woensdag, 1 februari – vrijdag 5 mei 2023

Last Men in London, door Olaf Stapledon

Last Men in London, door Olaf Stapledon

Bespreker: Peter Motte, 1275 woorden

Terwijl Last and First Men leest als een gefantaseerd geschiedkundig werk dat de historie van de mens van het heden tot een paar miljard jaar in de toekomst vertelt, leest Last Men in London meer als een roman.

De basis van het verteltechnische uitgangspunt is wel hetzelfde als in het eerste deel: een Eighteenth Man dringt binnen in het lichaam van een First Man, in dit geval Paul, om zijn gedachten zo goed mogelijk te leren kennen. Die 18th Man had achteraf zijn bevindingen dicteren aan de schrijver van Last Men in London, en daarover schrijft die auteur, Olaf Stapledon, in de Preface:

“The shortcomings of this report must be attibuted to the limitations of the Terrestrial instreument.” (p. 333)

Dus net als in Last and First Men dekt Stapledon zich ook hier in door het verhaal niet aan te bieden als verteld vanuit de eerste hand, maar via een tussenpersoon. En het verschil tussen de eerste mensen en de achttiende veroorzaakt fouten in het rapport.

De daaropvolgende Introduction opent met een idyllisch tafereel waarin een 18th Man tijdens een vakantie op Neptunus met zijn vrouw verblijft.

Het zou natuurlijk geen Last Men-verhaal zijn, als ook hierin niet veel abstracte uitleg kwam over hoe het ras verschilt van het huidige, en de romaneske opening dient vooral om de lezer vergelijkingsmateriaal te geven voor het verhaal dat door een truc grotendeels vanuit het standpunt van de Londoner Paul wordt verteld: de Last Man dringt binnen in Paul, en gebruikt dat niet alleen voor waarnemingen, maar slaagt er ook in om hem visioenen en dromen te geven, zodat zijn opinies worden veranderd.

Dat klinkt als een verregaande en ongeoorloofde manipulatie van een vrij intellect, maar het wordt vergeleken met andere vormen van gedachtenbeïnvloeding, zoals boeken en films. Rekening houdende met de discussies die nu de ronde doen over de invloed van de fabeltjesfuik en de manier waarop het gebruik van slechts één zoekmachine of AI ervoor kan zorgen dat je alleen bepaalde opvattingen verneemt en geen andere, maakt onze 18e man er zich wel gemakkelijk vanaf. Maar, zoals gezegd, zijn ideeën komen tot ons via de gebrekkige geest van de auteur uit de 20e eeuw.

Terwijl dit boek zich bescheidener aanbiedt als een roman dan het vorige deel, is het filosofisch echter veel ambitieuzer. Hij schrijft dat de 18e mens erin slaagde om de basis van Boeddha, Socrates en Jezus te implementeren in het leven. De 1e mens kon dat niet, omdat hij daarvoor te gebrekkig was. De 18e mens zou dat wel zijn gelukt, maar toch lijkt ook zijn leven geen utopie. Een belangrijk onderdeel van zijn opvattingen lijkt dan ook te zijn dat Stapledon vindt dat de mens de tegenslagen beter moet leren aanvaarden. Dat doet hij niet zozeer door ons meer te tonen over het leven van de 18e mens, want wat we te lezen krijgen over de jeugd van de Neptunianen, zorgt er juist voor dat het geen utopie lijkt. De evenwichtige verhouding met het universum maakt Stapledon ook duidelijk door een boel uitleg.

De aanloop naar de kern is ook deze keer lang: het duurt 50 bladzijden voor de verteller eindelijk in Londen is. Ook merk je als actuele lezer ook dat je altijd jezelf in een boek meebrengt. Stapledons opmerkingen over eugenetica, waar ook Aldous Huxley een liefhebber van was, interpreteren we altijd door de kennis van de nazi-experimenten.

Terwijl Last and First Men zich vooral bezighoudt met de miljoenen jaren lange ontwikkeling van de mensheid – en hij ook in First Men in London wijst op de grote verschillen tussen beide groepen – richt Last Men in London zich vooral op de behandeling van de impact van WO I en wordt dat gebruikt om te tegenstelling tussen de werkelijke huidige mens en de gewenste houding van de mens – terug te vinden in de 18e mens – uit te beelden. Hij behandelt o.a. verschillende typen soldaten tijdens WO I.

In dit boek zijn er geen tijdlijnen, maar wel gedichten van Paul, die soms gebruikt worden om een hoofdstuk of passage uit zijn leven af te ronden.

Als lezer vraag je je op de duur wel af waarom de 18e mens zo veel belangstelling heeft voor de huidige mens. Stapledon lijkt de implicaties van de enorme tijdschaal waarop hij werkt uit het oog te verliezen: 2 miljard jaar is enorm veel.

Om een idee te geven: de verschillende soorten van de Australopithecus leefden 4,4 miljoen tot 1,4 miljoen jaar geleden tijdens het Plioceen en het begin van het Pleistoceen. De bekendste Australopithecus is “Lucy”, een gefossiliseerd skelet uit Ethiopia van 3,2 miljoen jaar geleden.

Maar de 18e mens keert zowat 2 MILJARD jaar terug in de tijd om ons te onderzoeken. De vraag is of er over zo’n lange periode wel nog enig verband kan zijn tussen de huidige en de toekomstige mens. Voor Stapledon is dat verband filosofisch door de opvattingen van Boeddha, Socrates en Jezus te combineren.

Wie dus beweert – zoals je hier en daar wel leest – dat Stapledon stelt dat de huidige mens te kort schiet in de toepassing van de leer van Christus, heeft het boek duidelijk niet gelezen: de ideale leer is een combinatie van drie denkers.

Die enorme tijdkloof heeft waarschijnlijk meerdere redenen.

De eerste is dat hij de band tussen heden en verleden doorknipt, waardoor hem geen fouten kunnen worden aangewreven die zouden worden ontdekt als de huidige situatie naar de toekomst wordt geëxtrapoleerd: geologische, politieke en andere ontwikkelingen kunnen na zo’n lange tijd geen voorspellende kracht meer uitoefenen, zodat Stapledon iets over het hoofd zou kunnen hebben gezien. Hij maakt de breuk zelfs nog erger door de mens eerst van de aarde naar Venus, en daarna naar Neptunus te laten verhuizen en de aarde te laten opslokken door een uitgezette zon.

Een tweede reden is dat hij lijkt te geloven in de vooruitgangsgedachte, een idee dat tijdens de Verlichting ontstond en in de daaropvolgende eeuwen veel wetenschappelijke en maatschappelijke opvattingen doordrong. We vinden het terug in de evolutieleer van Darwin, waarin de biologische evolutie werd beschouwd als een voortdurend verbeteren van de soorten. Tegenwoordig is men daar in het algemeen minder sterk van overtuigd, o.a. door ongewenste neveneffecten van de technologische ontwikkeling, maar ten tijde van Stapledon stond die opvatting nog erg sterk. Ook dat verklaart waarom die schrijver het zich kon permitteren om de ontwikkeling op heel lange termijn naar een altijd betere toestand te leiden, zelfs al erkende hij dat er tussenin perioden van achteruitgang konden zijn.

Throughout the career of your species, biological forces have now and then thrown up individuals in whom there was some promise of a higher type. Nearly always this promise was frustrated simply by the physiological instability of the new mutation. The new brain forms were associated either with actual distortions of body, or at best with normal structures which were inadequate to bear the novel strain. (p. 579)

Het is door die relativeringen dat Stapledons werkt voldoende overtuigend is ernstig te worden genomen als een degelijke tour de force, en niet louter als een opeenstapeling van fantasieën en dromen.

Ergens moet hij, en vele anderen, echter hebben beseft dat er een probleem met die oneindige vooruitgaan was. Waar eindigt dat immers? Stapledon lost het probleem op door uiteindelijk de mens ten onder te laten gaan met zijn eigen zon.

Uiteindelijk eindigt het boek met een “Epilogue by the terrestrial author of this book”, waarin de auteur beschrijft hoe de berichten die hij van de 18e man ontvangt geleidelijk verslechteren doordat het ras aftakelt, naarmate hun onderlinge communicatie ten onder gaat onder invloed van de zon.

(vrijdag, 28 april 2023)