SF: The Best of the Best, ed. Judith Merril

SF: The Best of the Best, ed. Judith Merril

Bespreker: Peter Motte

1.160 woorden

Dit is een bundel, ahum, sf-verhalen.

Een blok van 438 p’s. Het is een van die vele dikke pocketboekbundels.

Judith Merril werd bekend als redacteur van dat soort bundels. Toen deze verscheen, deed ze dat al langer dan tien jaar.

Deze bundel is eigenlijk een collectie uit haar jaarlijkse reeks “The Year’s Best S.F.”, en zou dus absolute top moeten zijn. Het boek verscheen oorspronkelijk in 1967 bij Delacorte Press, N.Y., maar mijn uitgave is de herdruk uit 1968 bij Dell. Het boek is hier en daar nog tweedehands verkrijgbaar.

Het bevat een inleiding, en bij elk verhaal is er een stukje over de schrijver, ook als de auteur er meer dan één keer in staat, is er toch voor elk verhaal een inleiding.

De inhoudsopgave verzamelt in elk geval indrukwekkende namen. Er zijn 29 verhalen van 25 verschillende auteurs. Er zijn bekende namen, zoals Damon Knight, Isaac Asimov, J.G. Ballard, Brian Aldiss, Fritz Leiber, Theodore Sturgeon, Clifford D. Simak, maar ook auteurs die ten onrechte niet meer bekend zijn, zoals Algis Budrys, Mack Reynolds, Avram Davidson en Robert Sheckley.

Elk verhaal apart bespreken is niet haalbaar, en wat ik wel vermeld betekent niet dat de andere slechter zijn, alleen dat ik daar de tijd niet voor heb genomen, en liever doorlas.

“Bulkhead” door Theodore Sturgeon heeft indruk gemaakt. Hele goede uitwerking. Je vindt in die oude bundels soms echt goede dingen.

Zulke bundels bevatten ook vaak goede verhalen van mensen waar je nog nooit van hebt gehoord.

Een ervan is The anything box door Zenna Henderson. In het Nederlands zijn er wel twee verhalen van haar verschenen, maar dat is het. Het zijn “Iets stralends” en “Vertel eens een verhaaltje”. Een auteur die duidelijk snel zal worden vergeten, en dat ligt niet aan de kwaliteit.

Er zijn ook auteurs bij waarvan je het gevoel krijgt dat ze schrijven door de liefde voor het schrijven, omdat ze eigenlijk niets (lijken) te bereiken. Let wel: soms bereiken ze toch iets, hoor, maar de rest van hun werk is vaak bij ons niet bekend. Meestal werken ze echter niet als schrijver. Sommigen hadden een eigen tv-programma, of schreven tv- of filmscenario’s. Enkelen werden redacteur.

De bundel is van 1967, maar de verhalen zijn natuurlijk ouder. Dat velen ervan dateren van na 1945 merkt je echter wel: de sporen van de Koude Oorlog zijn duidelijk merkbaar.

“Junior” van Robert Abernathy is grappig, maar vertelt ook iets over evolutie. Ik vraag me af of zo’n verhaal zou kunnen worden geschreven vóór de evolutietheorie gemeengoed werd. Misschien wel, maar dan zou het alleen maar grappig zijn.

Ook “Mariana” van Fritz Leiber is een van die korte, grappige sf-verhalen. Van dat soort verhalen hou ik.

In zekere zin is “Sense from Thought Divide” door Mark Clifton ook vooral een grote grap, alhoewel het element “spannend” belangrijker is. Interessant is dat het ook een thema bevat dat later in “The Rise and Fall of D.O.D.O.” door Neal Stephenson en Nicole Galland tot zijn uiterste consequenties werd doorgetrokken.

Nog een pareltje: “The Handler” door Damon Knight. Een kort verhaaltje dat je even doet denken. Een parabel.

Het was al jaren geleden dat ik nog eens iets van Isaac Asimov had gelezen, maar in deze bundel staat “Dreaming is a Private ¨Thing”. Vreemd genoeg lijkt dat nooit in het Nederlands te zijn vertaald.

Misschien heeft dat wat te maken met de kwaliteit: een van de personages zegt zowat vijf keer (5!) “I’m an old man”. Ja, na de eerste keer weet je dat wel. En dat hij het een tweede keer zegt, oké, het geheugen van de lezer kan kort zijn. Maar drie keer, en zelfs vijf keer? Op een verhaal van zo’n 15 bladzijden? Dat is toch wel een slordigheid.

Maar verder is er weinig op aan te merken. Het was lang geleden dat ik nog iets van Asimov had gelezen, en dan is zoiets een beetje een nieuwe kans om hem te leren kennen, en dat valt verder wel mee: hij verspilt geen tijd aan overbodige uitweidingen, de personages worden tamelijk snel neergezet (tenzij ze een variant van stotteren ontwikkelen waarin ze hele zinnen herhalen, blijkbaar), en het bevat een origineel idee: sommige mensen kunnen uitstekend dromen (alhoewel het om dagdromen lijkt te gaan), en er is een techniek ontwikkeld om dat vast te leggen, zodat andere mensen die kunnen bekijken. Het is een gesofisticeerde versie van film.

Het aardige is niet dat idee op zich, maar wat Asimov er allemaal nog rond vertelt, over welke ontwikkelingen zich ermee voordoen, en hoe de psychologie van de dromers zelf in elkaar zit. En dat hun werk onontbeerlijk is omwille van het feit dat sommige mensen totaal niet in staat zijn om te dromen, en de creaties van de dromers nodig hebben om mentaal te kunnen uitrusten.

“Dreaming is a Private Thing” volgt op een ander verhaal over een nieuwe behandeling van media, nl. “The Sound Sweep” door J.G. Ballard. Met zowat veertig pagina’s is dit het langste verhaal van de hele bundel, en het heeft meer weg van een korte roman dan van een novelle. Het idee is dat geluid altijd een nazinderend residu in de omgeving achterlaat, en dat sommige mensen dat moeten opruimen om te voorkomen dat het hinderlijk wordt. Maar Ballard weeft daar een heel intrige rond, met een operazangeres wiens carrière in het slop kwam doordat allerlei merkwaardige evoluties in de muziek haar overbodig maakten, en een “sound sweeper” die zelf stom is maar haar wil helpen om weer door te breken.

Merkwaardig van zowel dit verhaal als het vorige is, dat beide een tragisch einde kennen, al is dat bij Ballard sterker.

Dit soort bundels levert nogal eens verrassingen op: toen ik de biografische inleiding las bij het verhaal van Shirley Jackson, stond er dat ze “We Have Always Lived in the Castle” had geschreven. Die titel kwam me bekend voor, en nadat ik het vreemde stukje van Jackson had gelezen, besloot ik het op te zoeken: er was in 2018 een film “We Have Always Lived in the Castle”, geklasseerd als mystery thriller, waarvan expliciet werd gezegd dat hij op het boek van Jackson was gebaseerd.

De roman werd door Time magazine een van de tien beste romans van 1962 genoemd, en in maart 2002 noemde Book magazine Mary Katherine Blackwood het 71e “beste personage in fictie sinds 1900”. Ja, Amerikanen en lijstjes… Op Goodreads belandde het boek op nr. 2 op de lijst van de “populairste boeken gepubliceerd in 1962”, volgens de stemmen van de gebruikers van de website. En het boek is wel degelijk een mystery novel.

Volgens de biografische nota in “SF: The Best of the Best” zouden wij Shirley Jackson een schrijfster van magisch-realisme noemen. Haar verhaal “One Ordinary Day, With Peanuts” in deze bundel is een komedie met een wrange ontknoping.

Dit is een ideale bundel om vergeten auteurs terug te vinden.

woensdag, 1 februari – vrijdag 5 mei 2023

Last Men in London, door Olaf Stapledon

Last Men in London, door Olaf Stapledon

Bespreker: Peter Motte, 1275 woorden

Terwijl Last and First Men leest als een gefantaseerd geschiedkundig werk dat de historie van de mens van het heden tot een paar miljard jaar in de toekomst vertelt, leest Last Men in London meer als een roman.

De basis van het verteltechnische uitgangspunt is wel hetzelfde als in het eerste deel: een Eighteenth Man dringt binnen in het lichaam van een First Man, in dit geval Paul, om zijn gedachten zo goed mogelijk te leren kennen. Die 18th Man had achteraf zijn bevindingen dicteren aan de schrijver van Last Men in London, en daarover schrijft die auteur, Olaf Stapledon, in de Preface:

“The shortcomings of this report must be attibuted to the limitations of the Terrestrial instreument.” (p. 333)

Dus net als in Last and First Men dekt Stapledon zich ook hier in door het verhaal niet aan te bieden als verteld vanuit de eerste hand, maar via een tussenpersoon. En het verschil tussen de eerste mensen en de achttiende veroorzaakt fouten in het rapport.

De daaropvolgende Introduction opent met een idyllisch tafereel waarin een 18th Man tijdens een vakantie op Neptunus met zijn vrouw verblijft.

Het zou natuurlijk geen Last Men-verhaal zijn, als ook hierin niet veel abstracte uitleg kwam over hoe het ras verschilt van het huidige, en de romaneske opening dient vooral om de lezer vergelijkingsmateriaal te geven voor het verhaal dat door een truc grotendeels vanuit het standpunt van de Londoner Paul wordt verteld: de Last Man dringt binnen in Paul, en gebruikt dat niet alleen voor waarnemingen, maar slaagt er ook in om hem visioenen en dromen te geven, zodat zijn opinies worden veranderd.

Dat klinkt als een verregaande en ongeoorloofde manipulatie van een vrij intellect, maar het wordt vergeleken met andere vormen van gedachtenbeïnvloeding, zoals boeken en films. Rekening houdende met de discussies die nu de ronde doen over de invloed van de fabeltjesfuik en de manier waarop het gebruik van slechts één zoekmachine of AI ervoor kan zorgen dat je alleen bepaalde opvattingen verneemt en geen andere, maakt onze 18e man er zich wel gemakkelijk vanaf. Maar, zoals gezegd, zijn ideeën komen tot ons via de gebrekkige geest van de auteur uit de 20e eeuw.

Terwijl dit boek zich bescheidener aanbiedt als een roman dan het vorige deel, is het filosofisch echter veel ambitieuzer. Hij schrijft dat de 18e mens erin slaagde om de basis van Boeddha, Socrates en Jezus te implementeren in het leven. De 1e mens kon dat niet, omdat hij daarvoor te gebrekkig was. De 18e mens zou dat wel zijn gelukt, maar toch lijkt ook zijn leven geen utopie. Een belangrijk onderdeel van zijn opvattingen lijkt dan ook te zijn dat Stapledon vindt dat de mens de tegenslagen beter moet leren aanvaarden. Dat doet hij niet zozeer door ons meer te tonen over het leven van de 18e mens, want wat we te lezen krijgen over de jeugd van de Neptunianen, zorgt er juist voor dat het geen utopie lijkt. De evenwichtige verhouding met het universum maakt Stapledon ook duidelijk door een boel uitleg.

De aanloop naar de kern is ook deze keer lang: het duurt 50 bladzijden voor de verteller eindelijk in Londen is. Ook merk je als actuele lezer ook dat je altijd jezelf in een boek meebrengt. Stapledons opmerkingen over eugenetica, waar ook Aldous Huxley een liefhebber van was, interpreteren we altijd door de kennis van de nazi-experimenten.

Terwijl Last and First Men zich vooral bezighoudt met de miljoenen jaren lange ontwikkeling van de mensheid – en hij ook in First Men in London wijst op de grote verschillen tussen beide groepen – richt Last Men in London zich vooral op de behandeling van de impact van WO I en wordt dat gebruikt om te tegenstelling tussen de werkelijke huidige mens en de gewenste houding van de mens – terug te vinden in de 18e mens – uit te beelden. Hij behandelt o.a. verschillende typen soldaten tijdens WO I.

In dit boek zijn er geen tijdlijnen, maar wel gedichten van Paul, die soms gebruikt worden om een hoofdstuk of passage uit zijn leven af te ronden.

Als lezer vraag je je op de duur wel af waarom de 18e mens zo veel belangstelling heeft voor de huidige mens. Stapledon lijkt de implicaties van de enorme tijdschaal waarop hij werkt uit het oog te verliezen: 2 miljard jaar is enorm veel.

Om een idee te geven: de verschillende soorten van de Australopithecus leefden 4,4 miljoen tot 1,4 miljoen jaar geleden tijdens het Plioceen en het begin van het Pleistoceen. De bekendste Australopithecus is “Lucy”, een gefossiliseerd skelet uit Ethiopia van 3,2 miljoen jaar geleden.

Maar de 18e mens keert zowat 2 MILJARD jaar terug in de tijd om ons te onderzoeken. De vraag is of er over zo’n lange periode wel nog enig verband kan zijn tussen de huidige en de toekomstige mens. Voor Stapledon is dat verband filosofisch door de opvattingen van Boeddha, Socrates en Jezus te combineren.

Wie dus beweert – zoals je hier en daar wel leest – dat Stapledon stelt dat de huidige mens te kort schiet in de toepassing van de leer van Christus, heeft het boek duidelijk niet gelezen: de ideale leer is een combinatie van drie denkers.

Die enorme tijdkloof heeft waarschijnlijk meerdere redenen.

De eerste is dat hij de band tussen heden en verleden doorknipt, waardoor hem geen fouten kunnen worden aangewreven die zouden worden ontdekt als de huidige situatie naar de toekomst wordt geëxtrapoleerd: geologische, politieke en andere ontwikkelingen kunnen na zo’n lange tijd geen voorspellende kracht meer uitoefenen, zodat Stapledon iets over het hoofd zou kunnen hebben gezien. Hij maakt de breuk zelfs nog erger door de mens eerst van de aarde naar Venus, en daarna naar Neptunus te laten verhuizen en de aarde te laten opslokken door een uitgezette zon.

Een tweede reden is dat hij lijkt te geloven in de vooruitgangsgedachte, een idee dat tijdens de Verlichting ontstond en in de daaropvolgende eeuwen veel wetenschappelijke en maatschappelijke opvattingen doordrong. We vinden het terug in de evolutieleer van Darwin, waarin de biologische evolutie werd beschouwd als een voortdurend verbeteren van de soorten. Tegenwoordig is men daar in het algemeen minder sterk van overtuigd, o.a. door ongewenste neveneffecten van de technologische ontwikkeling, maar ten tijde van Stapledon stond die opvatting nog erg sterk. Ook dat verklaart waarom die schrijver het zich kon permitteren om de ontwikkeling op heel lange termijn naar een altijd betere toestand te leiden, zelfs al erkende hij dat er tussenin perioden van achteruitgang konden zijn.

Throughout the career of your species, biological forces have now and then thrown up individuals in whom there was some promise of a higher type. Nearly always this promise was frustrated simply by the physiological instability of the new mutation. The new brain forms were associated either with actual distortions of body, or at best with normal structures which were inadequate to bear the novel strain. (p. 579)

Het is door die relativeringen dat Stapledons werkt voldoende overtuigend is ernstig te worden genomen als een degelijke tour de force, en niet louter als een opeenstapeling van fantasieën en dromen.

Ergens moet hij, en vele anderen, echter hebben beseft dat er een probleem met die oneindige vooruitgaan was. Waar eindigt dat immers? Stapledon lost het probleem op door uiteindelijk de mens ten onder te laten gaan met zijn eigen zon.

Uiteindelijk eindigt het boek met een “Epilogue by the terrestrial author of this book”, waarin de auteur beschrijft hoe de berichten die hij van de 18e man ontvangt geleidelijk verslechteren doordat het ras aftakelt, naarmate hun onderlinge communicatie ten onder gaat onder invloed van de zon.

(vrijdag, 28 april 2023)

Leesuitdaging Ezzulia mei 2023

Mei is een heerlijke maand: de kortste naam van het jaar. Dat is heel handig voor lijstjes, zoals voor de leesuitdaging van Ezzulia.

Vorige maand hebben we de leesuitdaging weer niet gehaald. Dat is al de vierde keer dit jaar, maar er is wel voortdurend verbetering geweest: we gingen van 9 in januari, naar 11 in februari en maart, naar 13 in april. Wordt mei het keerpunt?

De titels van de boeken die we in april lazen kun je op het forum vinden.

En de uitdager besloot het deze keer eenvoudig te houden.

Last and First Men, door Olaf Stapledon

Bespreker: Peter Motte, 1240 woorden

Wat is hier allemaal over te zeggen?

Veel.

Om te beginnen iets over mijn exemplaar: ik heb het tweedehands gekocht, en de vorige eigenaar had er zowaar zijn naam ingezet: J P. Thévenet. Grappig: er was ooit een wielrenner Thévenet.

Maar hij creëerde een probleem: blijkbaar wou hij alle belangrijke passages aanduiden, en volgens hem was het halve boek een belangrijke passage. Er zijn dus massa’s zinnen onderlijnd, en soms vond hij dat waarschijnlijk zonde van de inkt, want er staat ook wel eens een verticale lijn in de marge naast een alinea. Het stoort geweldig tijdens het lezen, en het bewijst in elk geval dat hij niet in staat was om de grote lijnen van het boek te vinden.

Toegegeven: de grote lijnen vinden is ook niet zo gemakkelijk. Last and First Men is een geschiedenis van de mensheid, van de tijd van de auteur Olaf Stapledon tot 5000 miljard jaar in de toekomst. Ja, dat is even slikken. Het gevolg is dat het hele boek eigenlijk één grote samenvatting is, en dus in de grond een opsomming van “grote lijnen” is.

In Trillion Year Spree schrijft Brian Aldiss dat het gedeelte over Stapledons tijd tot enkele tientallen jaren daarna “ludicrous” (p. 194) is, maar die uitspraak laat ik voor de rekening van Aldiss. Stapledon kon moeilijk weten wat er na zijn tijd zou gebeuren. En “zijn tijd” is 1930. Van WOII wist hij dus nog niets.

Opvallend is dat Stapledons visie op de geschiedenis van die vroege periode steunt op de romantische nationalistische visie waarop het idee van de soevereine staten was gebaseerd, dat volgens sommige historici de Eerste Wereldoorlog veroorzaakte. Stapledon heeft dat tamelijk ver doorgetrokken, door concepten zoals de volksaard van de Fransen, Engelsen en Duitsers te gebruiken, en op p. 43 en ook een honderdtal bladzijden verderop zelfs letterlijk te zeggen dat uit de vermenging van die rassen het ras van de First Men ontstond. Nogal een idiote visie op de menselijke aard, maar hij stond daarin zeker niet alleen.

Overigens dekt Stapledon zich op allerlei manieren in. Last and First Men krijgt twee inleidingen: een “Preface” door Stapledon zelf, en een “Introduction” “by One of the Last Men”, waarin deze zegt dat hij het boek aan de auteur dicteerde maar meent dat hij zaken moet vertellen die voorbij het begrip van die auteur gaan, waardoor het boek niet betrouwbaar kan zijn.

Over de pogingen om vanuit de verre toekomst telepathisch berichten naar de eerste mensen (The First Men) te sturen, zegt die auteur (die zelf tot The Last Men behoort):

Unfortunately our first inexperienced efforts were disastrous. Many of the fatuities which primitive minds in all ages have been prone to attribute to the influence of disembodied spirits, whether deities, fiends, or the dead, are but the gibberish which resulted from our earliest experiments. And this book, so admirable in our conception, has issued from the brain of the writer, your contemporary, in such disorder as to be mostly rubbish. (onderlijning door Peter Motte, p. 320)

Dat vond ik enerzijds grappig, om zijn boek zelf “rommel” te noemen, maar anderzijds ook slim, want daarmee dekt Stapledon zich in tegen allerlei mogelijke kritiek. Hij relativeert ook in zijn inleiding de waarde van het boek, als hij zegt dat als het bijvoorbeeld wordt gevonden door iemand van de volgende generatie (en we zijn nu al meer dan één generatie verder) bij het doorzoeken van nagelaten “rubbish”, “it will certainly raise a smile” (p. 16).

Bovendien past hij ook een slimme narratologische truc toe, die ik nog nergens ben tegengekomen: hoe verder hij in de toekomst terechtkomt, hoe meer hij zegt te moeten veralgemenen en niet te diep op de details in te gaan; Dat is een lepe manier om te voorkomen dat hij ervaringen en de gedachtewereld moet beschreven van menstypen die drastisch van hemzelf afwijken, maar het is ook een techniek waarmee hij het geduld van de lezer omzeilt door de indruk te wekken dat hij geen tijd wil verspillen aan bijzaken.

En het klopt ook wel. Het boek bevat tijdlijnen. De eerste tijdlijn rekent met honderden jaren: ze begint 2000 jaar geleden en gaat tot 2000 jaar in de toekomst. Maar er zijn 5 tijdlijnen en van elke tijdlijn wordt de schaal groter: de laatste begint 5 MILJARD jaar geleden en gaat tot 5 miljard jaar in de toekomst.

Dus niet alleen zelfrelativering, maar ook de geleidelijke versnelling van de vertelde tijd en sterkere samenvatting van de toekomst zijn een truc om zijn verhaal geloofwaardig te houden.

Maar geloofwaardigheid is – lijkt het – niet zijn hoofdbekommernis. In zijn inleiding beoordeelt hij zijn boek als een soort mythe: het is geen geschiedenis, het is geen wetenschap, het is een kunstwerk.

Niettemin zijn ongeveer de eerste 50 bladzijden iets waar je doorheen moet. Pas vanaf “The origin of a mystery” slaag je er als lezer in om belangstelling op te brengen voor de tekst zelf, in plaats van door te gaan omdat je het wilt uitlezen. Voor De naam van de roos van Umberto Eco heb je ongeveer het dubbele nodig, dus valt het al bij al nog mee.

Ondanks het feit dat Stapledon op de hoogte moet zijn geweest van het potentieel van kernfusie, zijn er ook duidelijk gaten in zijn kennis. Hij ziet het nog altijd als waarschijnlijk dat Mars en Venus bewoond zijn. Gelukkig misschien voor ons als lezers, want daardoor breng hij nog enkele interplanetaire intriges naar boven. En hij weet wel dat de zon ooit een witte dwerg zal worden, maar niet dat daartussen een fase is waarin de zon opzwelt tot een rode reus (waarin de aarde ten onder zal gaan). Opvallend is dat hij de zon wel laat opzwellen, maar om een andere reden dan de evolutie van de kernfusie in een ster. Volgens hem zal het gebeuren doordat een hoop gas op de zon zal invallen. Blijkbaar was dat in die tijd een idee dat de ronde deed.

Vermoedelijk hebben veel latere sf-schrijvers ideeën bij Stapledon gehaald. Arthur C. Clarkes idee in Childhood End’s van de universele geest, waarin de geest van alle intelligente wezens zoals de mens in een laatste stap van hun evolutie opgaan, lijkt uit Stapledon te komen. Ook introduceert Stapledon al vliegende mensen. En hij trekt eugenetica door tot genetische manipulatie, zodat de laatste menstypen (de laatste is eigenlijk de Nineteenth Men, maar het boek wordt gedicteerd door een lid van de Eightteenth Men die nog niet zeker is of de 19e wel zal lukken) bijna allemaal bewust gecreëerd zijn door een van de voorafgaande typen.

Maar almachtig is de mens niet. Al slaagt hij erin soorten te ontwikkelen die soms een vredevolle geschiedenis van miljoenen jaren (!) beleven, toch worden ze vroeg of laat het slachtoffer van veranderingen van het milieu. De huidige mens kan er een les uit trekken: zelfs de almachtigste mensensoorten die Stapledon bedenkt, komen uiteindelijk in het milieu zelf telkens opnieuw een tegenstander tegen waartegen verzet absoluut nutteloos is, zodat ze onvermijdelijk weer hun ondergang tegemoet gaan.

De eerste tientallen pagina’s van Last and First Men zullen velen afschrikken, maar het is een slim opgezet bijzonder fantasievolle kunstzinnige mythe, die je op de duur in de greep van Olaf Stapledons ideeën krijgt, en een aparte beleving wordt die niet wordt gehinderd doordat het alles behalve een roman is.

Book Depository VK stopt

Book Depository is eigendom van Amazon. Niet veel mensen weten dat. Door de terugvallende verkoopcijfers van online winkels na het verdampen van covid, krimpen veel online bedrijven in. Amazon besloot daarom Book Depository te sluiten.

Het is niet helemaal duidelijk wat de gevolgen precies zullen zijn. We mogen ervan uitgaan dat BD voorraden heeft. Worden die vernietigd? Waarschijnlijk niet. Wordt het aanbod van BD dan opgenomen in dat van Amazon UK? Dat zou kunnen. Daarover is ons niets bekend, maar het is dus mogelijk dat de klanten wel van winkeletalage moeten veranderen, maar dat ze hun favoriete aanbod toch nog kunnen vinden.

Book Depository heette aanvankelijk The Book Depository en werd in 2004 gesticht door Andrew Crawford, een voormalige werknemer van Amazon, en Stuart Felton. De zetel van de online boekhandel was in het V.K.


Het motto was “All Books Available to All” door selectie, toegang en betaalbaarheid te verbeteren. Het bedrijf bood dan ook gratis verzending aan naar meer dan 160 countries.
Op 4 juli 2011 werd het door Amazon gekocht.


In zulke gevallen zijn velen bang dat het om een vijandige overname gaat, maar pas op 5 apirl 2023 werd aangekondigd dat de zaak op 26 april dicht ging. Amazon had wel veel onderafdelingen en winkels, en wou in 2023, na de hectische investeringsgolf van online bedrijven tijdens de coronapandemie, efficiënter werken.

Het is ook de vraag of Amazon de zaak louter door het wegvallen van de lockdowns opdoekt, of dat er meer aan de hand is. Klanten in Nederland en België meldden dat ze er sinds de Brexit minder kochten door hogere verzendingskosten en langere levertijden.

Meer informatie.

Leesuitdaging Ezzulia april 2023

De Bibliotheca Alexandrina te Alexandrië in Egypte is het decor waarin we de leesuitdaging van april 2023 van Ezzulia voorstellen.

De afgelopen maand april slaagden de leden van Ezzulia er niet in om samen het minimum van 15 boeken te lezen.
Was de uitdaging te moeilijk? Dat lijkt onwaarschijnlijk.
Bestaan er te weinig boeken die aan het criterium voldoen? Misschien wel.
Het criterium en de gelezen titels vinden jullie hier.

Deze maand maart valt de organisatie op mijn schouders, en hou ik op z’n minst de omschrijving heel eenvoudig: alle boeken die je leest, moeten allemaal van hetzelfde genre zijn.
Als je er maar één leest, doe je dus eigenlijk wat je wilt.
Alle gegevens vinden jullie hier.

En zoals gewoonlijk: deelname is gratis, lidmaatschap verplicht, maar ook lidmaatschap is gratis.
Er is dus niets om je tegen te houden.

“The Mayor of Casterbridge” by Thomas Hardy

Als je deze roman wilt lezen, sla dan de Introduction over.
In het begin is ze wel interessant, maar ze verzandt in een lange samenvatting gebruikt door de inleider om zijn mening over het boek te geven. Niet alleen stapelt hij daardoor spoilers op – die in dit geval knap lastig kunnen worden, omdat de vraag hoe het afloopt een belangrijk deel van de motivatie vormt om zo’n oud boek te lezen – maar bovendien is het ook niet bijster boeiend. Het is door die inleiding dat mijn lezing van deze uitgave eigenlijk al een hele tijd stilligt

Dit soort boeken heeft geen plot zoals je dat heb in detectiveromans, waarin iemand een plan bedenkt om iets uit te voeren, en iemand anders dat plan moet ontraadselen, of moet verhinderen dat zijn eigen plannen erdoor worden gehinderd.
In 19e-eeuwse romans zoals The Mayor of Casterbridge wordt het verhaal opgehangen aan gebeurtenissen die ontstaan door omstandigheden en personages die om een of andere reden met elkaar in conflict komen, of net goed met elkaar opschieten.
Die omstandigheden zijn soms domme toevalligheden, zoals brieven die in de verkeerde enveloppe worden gestoken, maar vaak ook voorvallen waar geen mens zich tegen kan verzetten, zoals overlijdens.
Het gevolg ervan is dat de verhalen geleidelijk complexer worden, en dat gebeurt in The Mayor of Casterbridge vooral in hoofdstuk XXI, waar wel veel onverwachte ontmoetingen zich beginnen op te stapelen. Het wordt soms zelfs humoristisch.
Het is misschien spijtig dat we dan al over de helft van het boek zijn. Dat betekent niet dat het een saaie lezing is. Hardy heeft een tamelijk gemakkelijke stijl, gedeeltelijk veroorzaakt door die afwezigheid van ingewikkelde plannen. Zelfs de animositeiten zijn meer de gevolgen van omstandigheden dan van kwaadaardig opzet.
Het is een boek om rustig te lezen, uitstekend om op het einde van de dag eens uit te rusten, weg van jachtige tv-spelletjes en overdreven gedramatiseerde tv-series en films.

Re: jan 23 The Mayor of Casterbridge, Thomas Hardy UIT

Bericht door Peter Motte » zo jan 29, 2023 22:36
Losse opmerking: ik was voortdurend aan het worstelen met de uitspraak van de naam Farfrae: farfraa? farfrie? In het laatste geval zou het betekenen “far free”, dus “ver vrij”, “erg vrij”, wat wel bij hem zou passen, omdat zowat alles wat hij onderneemt lukt.
Susan Henchard, de verkochte vrouw van Michael Henchard, is natuurlijk de reden om deze roman te kiezen voor de leesuitdaging van deze maand (haar voornaam begint met een S). Even lijkt dat een misleidende keuze, want nadat Henchard zijn vrouw heeft verkocht, verdwijnt ze enkele hoofdstukken uit het boek, om pas achteraf weer op te duiken. Waarna ze het aandurft om dood te vallen. Poef! Weg Susan!
Maar het boek merkt merkwaardig genoeg op dat Susan wou dat haar dochter Elizabeth-Jane, ook Susan heette. Het personage Susan verlaat dus eigenlijk nooit het boek. En de vraag is ook waarom Thomas Hardy dat vermeldt. Immers: het is maar een losse gedachte, die tussen de andere zinnen op de ongeveer 350 p’s gemakkelijk verloren gaat. Wil hij hiermee vermelden dat hij een duidelijke band tussen Elizabeth en Susan wil aanduiden? Qua karakter? Dat is niet erg waarschijnlijk: Elizabeth is een stuk ontwikkelder dan Susan.
We mogen niet uit het oog verliezen dat het boek oorspronkelijk als feuilleton werd gepubliceerd, en dat Hardy het vaak heeft herwerkt voor nieuwe feuilleton-uitgaven, maar ook voor boekpublicaties. Het heeft er dus ook wat van weg dat het een kleine vergetelheid kan zijn, of misschien een manier om de lezer voortdurend aan Susan te herinneren, zodat het boek meer eenheid vertoont.
Dat laatste kan een nogal structurele opmerking lijken, maar hier en daar merken we dat Hardy inderdaad trucs gebruikt om spanning en vooral drama op te wekken: zoals dat Henchard een brief van Susan bedoeld voor Elizabeth op het moment van haar huwelijk, per ongeluk opent en daardoor ontdekt dat ze niet zijn dochter is, zoals hij altijd dacht. En dat niet alleen kort na Susans dood, maar zelfs vlak nadat hij Elizabeth vroeg zijn naam aan te nemen.
Er zitten dus nogal wat toevalligheden in om een dramatisch effect te bereiken.
Er zijn momenten dat er nogal veel conflicten tegelijk opduiken, maar in het algemeen verliest de roman nooit een zeker realisme. Doordat hij niet puur op spanning en thriller-effecten is gericht, is het bovendien een tamelijk ontspannende leeservaring.

Nog een rare naam: er is een vrouw in het boek die “Goodenough” heet. Juist: “Goed genoeg”.

Waar ik onlangs aan dacht: als je Farfrae uitspreekt als “far-frae” klinkt het als “far-fry”, wat dus “ver gekookt” betekent, of “uitgekookt”. En dat past wel bij wat er gebeurt: Farfrae begint als medewerker van de burgemeester, maar wordt op de duur zelf handelaar en koopt zowat alles van de voormalige burgemeester over die aan de grond geraakt.

Leesuitdaging Ezzulia februari 2023

De prachtige houten lambrizeringen en het gouden licht van de leeszaal van de bibliotheek van Milaan (IT) zijn deze keer het decor voor de leesuitdaging van Ezzulia van februari 2023.

Januari was tegengevallen. Lag het aan de uitdaging zelf? Het is mogelijk.

Het thema was fictie waarvan de voornaam van minstens één personage begon met de letter A of letter S, omdat iemand van het forum in januari 50 werd, en dus Abraham of Sara had gezien.

Spijtig genoeg zijn er niet eens tien boeken gelezen.

De volledige lijst staat hier.

Deze maand ben ik de uitdager, en ik hoop dat we deze keer de uitdaging wel halen: namelijk allemaal samen minstens 15 boeken lezen met hetzelfde thema.

Dat thema staat hier.

“Gluren bij de buren”, Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar

gluren bij de buren, taal, nederlands, vlaams, taalverschillen Gluren bij de buren, Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar
bespreking: Peter Motte, 1484 woorden


Woordenboeken bestaan in allerlei maten. Er zijn dialectwoordenboeken met combinaties met Belgisch-Nederlands, Zuid-Nederlands of Vlaams-Nederlands.
Om met het eenvoudigste te beginnen: Vlaams-Nederlands. In principe is dat Nederlands in Vlaanderen. Maar terwijl tegenwoordig Vlaanderen wordt beschouwd als het Nederlandstalige gebied van België, is er ook een stuk Vlaanderen in het noordwesten van Frankrijk, en in het zuidwesten van Nederland is er Zeeuws-Vlaanderen. Die gebieden hebben de ingweonismen gemeenschappelijk: taalkenmerken die ook in het Engels bestaan en die afkomstig zijn van volkeren uit Noord-Europa.
Het Zuid-Nederlands is een groep Nederlandse dialecten die zich onderscheidt van Noord-Nederlands. De grens tussen beide streken wordt gevormd door de “Grote Rivieren”. Dat is een gebied waarin de Rijn en de Maas eerst een tijdje gescheiden van elkaar lopen, om uiteindelijk door allerlei waterlopen en kanalen te verstrengelen, zodat je niet eens meer weet in welk water je zwemt.
De taalkundige scheiding ontstond door de uittocht van Vlamingen in de periode van de Val van Antwerpen. Wie al eens Noord-Brabant heeft bezocht, zal hebben gemerkt dat het Nederlands daar inderdaad anders is dan in bijv. Noord-Holland. Het klinkt in Vlaamse oren vertrouwder door de gemeenschappelijke Brabantse elementen. Het Brabantse dialect is de dominante taalvorm in Vlaanderen, maar komt ook voor in het zuiden van Nederland, ten zuiden van de Grote Rivieren.
Belgisch-Nederlands is Nederlands dat alleen in België wordt gebruikt, ontstaan door de staatkundige scheiding van België en Nederland. Het bevat vooral gallicismen, gemakzuchtige letterlijke vertalingen van het Frans naar het Nederlands, die werden ingevoerd door Vlamingen die gebrekkig onderwijs in hun eigen taal hadden gekregen, maar ook door Franstaligen die Nederlands probeerden te spreken. Een groot deel van de gallicismen is ingevoerd door tweetalige Belgen. Bovendien hebben sommige Franstaligen in de Nederlandstalige streken van België zich wel degelijk aangepast. Spijtig genoeg hebben zij daarbij veel gallicismen ingevoerd.
Als er dus een taalboek of woordenboek over taalverschillen tussen Vlamingen en Nederlanders verschijnt, bestaat het gevaar dat er een potpourri ontstaat doordat taalelementen met totaal verschillende achtergronden door elkaar worden gegooid.
Een extra complicatie is dat Hollands gemakkelijk als echt Nederlands wordt beschouwd. Het is inderdaad de dominante dialectgroep in Nederland, maar de streek ervan is beperkt tot de provincies Zuid- en Noord-Holland, en belangrijke stukken van de aangrenzende provincies. De noordoostelijke streken van Nederland, vooral Groningen, spreken geen Hollands. En de zuidoostelijke streken, zoals rond Maastricht, spreken Limburgs. En zoals hierboven uiteengezet, wordt de zaak gecompliceerd door de Grote Rivieren. Noord-Brabanders klagen soms dat “de Hollanders” hun teksten “te Vlaams” vinden. De kous is dus niet af door “Vlaams” te contrasteren met “Hollands”.
Die ingewikkelde achtergrond is een ideale voedingsbodem voor misverstanden over wat Vlaams en correct Nederlands zijn.
Want ondanks alles is er wel degelijk correct en niet correct Nederlands, en de discussie erover wordt vaak verwrongen door verzwegen belangen.
Om te beginnen dient een standaardtaal in de eerste plaats om door zoveel mogelijk mensen over een zo groot mogelijk gebied te worden begrepen. Het gaat niet om cafépraat of om moppen vertellen. Het gaat om wetteksten, contracten, technische handleidingen en wetenschappelijke teksten. Het gaat om rechtszekerheid en duidelijk overgebrachte informatie, die in sommige gevallen van levensbelang is (cfr. veiligheidsrichtlijnen in technische handleidingen). Veel klachten over Standaardnederlands doen daardoor niet ter zake.
Mensen die het zouden moeten weten – taalkundigen, taalleraren en taaljournalisten – lijken dat soms niet door te hebben, en gooien samen met de luidst roependen het kind met het badwater weg. Enige jacht op populariteit om boekjes te verkopen, zal daar niet vreemd aan zijn.
De verschillen tussen al die Nederlandse varianten worden vaak uitvergroot om het publiek te overtuigen. En toch kunnen we nog altijd Nederlandse en Vlaamse radio- en tv-programma’s volgen zonder vertaler of tolk. Probeer dat maar eens met het Duits. En hoe verklaar je dat sommigen klagen dat Nederlanders en Vlamingen verschillende talen spreken, terwijl anderen beweren dat je Duits gemakkelijk begrijpt zonder les te volgen? Sommigen zeggen zelfs dat ze Frans zouden leren door gewoon een week in Frankrijk te zijn!
Zulke bedenkingen kun je in het achterhoofd houden als je de inleidingen van Rik Schutz en Ludo Permentier leest. Eigenlijk ontkennen ze die ook niet. Ze willen alleen maar dat de vaststelling over de hoge onderlinge begrijpelijkheid de eer krijgt die ze toekomt en dat er minder streng wordt gereageerd op een afwijking. Maar daarmee lopen ze het risico het idee van de standaardtaal te begraven.
Wat zeggen de auteurs zelf over hun benadering? Wel, in het treffend genoemde Tussenwoord staat: “In dit boek gaat het alleen om woorden en uitdrukkingen. Om precies te zijn: om woorden en uitdrukkingen die maar aan één kant van de grens gebruikelijk zijn en daardoor bij de buren voor verwarring kunnen zorgen, bijvoorbeeld het Vlaamse woord “buitenwipper” en het Nederlandse “beunhaas”. Het kunnen ook woorden of uitdrukkingen zijn die een andere betekenis hebben in Nederland en Vlaanderen, zoals “lopen” voor “wandelen” (Nederland) en “rennen” (Vlaanderen). Of juist verschillende woorden of uitdrukkingen die hetzelfde betekenen, bijvoorbeeld “dat zijn vijgen na Pasen” (Vlaanderen) en “dat is mosterd na de maaltijd” (Nederlands) (…) Je vindt in dit boek woorden die in Vlaanderen en Nederland algemeen gebruikt worden, of ze nu tot de spreektaal of de schrijftaal behoren, formeel of informeel zijn, en puristisch of niet. Omdat het alleen om variatie in woorden en uitdrukkingen gaat, staan er in dit boek dus geen woorden waarvan het enige verschil is dat Vlamingen en Nederlanders ze verschillend uitspreken, maar die verder gelijk zijn in spelling en betekenis, en waarvan de gevoelswaarde ook hetzelfde is. (…) Om dezelfde reden vind je in dit boek geen grammaticale verschillen, die overigens toch al gering zijn. “
Maar het echte probleem met het boekje is niet zozeer dat ze erkennen dat er varianten zijn. Het echte probleem is dat ze suggereren dat er één variant in Vlaanderen zou voorkomen. Alleen al de complexiteit van die verschillen maakt duidelijk dat zoiets onmogelijk is.
Ook krijgt de lezer in dit boekje de indruk dat de samenstellers niet vertrekken van objectieve gegevens, maar van hun eigen ervaringen, voorkeuren en omgeving en op basis daarvan woorden als “vreemd” of “niet vreemd” klasseren. Steunen de auteurs op dialectwoordenboeken? Hun gewoonten? Steekproeven? En bij wie hebben ze die steekproeven uitgevoerd?
Het is een goede zaak dat ze geen rekening hielden met uitspraakverschillen, maar taal is meer dan uitspraak. Vlamingen zeggen woorden die slechts een minderheid van hen zal schrijven, en omgekeerd. En hetzelfde geldt ook in Nederland. Daardoor kunnen Nederlandse teksten die voor de andere taalgroep worden aangepast in het beste geval koddig en in het slechtste geval misplaatst overkomen. Bijna elke Vlaming zegt “kleedje” als hij “jurk” bedoelt, maar als “kleedje” op een etalageruit staat, kijkt iedereen vreemd op.
Boekjes als dit gaan voortdurend voorbij aan de grote variatie in de taalverschillen, terwijl ze die zouden verdedigen. Niet elke Vlaming zegt “tas” in plaats van “kopje”. Maar “tas” staat wel in het boekje, en de andere varianten niet. “Tas” wordt hier dus tot “gebruikelijk” in Vlaanderen uitgeroepen, terwijl dat niet waar is. Het boekje vermeldt zelfs woorden die ik niet eens ken.
De algemeenheid van sub-standaardtaal is vaak van korte duur. Niet elke Vlaming gebruikt het woord “schuifaf” in plaats van “glijbaan”. “Schuifaf” is maar in een klein gebiedje rond Vilvoorde bekend, en kende tijdelijk een bredere verspreiding omdat het ooit de titel van een kinderprogramma was dat werd gemaakt door een tv-zender … in Vilvoorde! Toen het programma verdween, zakte ook het woord weg.
Tegelijk is de ijver voor een algemeen Vlaams een slag in het water. Vlamingen die denken dat Algemeen Vlaams gemakkelijker zou zijn dan Standaardnederlands, vergissen zich. Ze zouden hun taalgebruik nog altijd moeten aanpassen aan dat van anderen. Het blijft vechten tegen de rode balpen. Een standaard blijft een standaard, en niemand wordt daarmee geboren.
Het boekje wekt de indruk dat er over de grens een standaard bestaat, die er niet is. De lezer riskeert zijn taal aan te passen zodat hij nog minder begrepen wordt en bovendien in de verkeerde context met de verkeerde zinsneden uitpakt.
Wat is dan de verdienste van “Gluren bij de buren”?
Het kan een leuk cadeauboekje zijn. Uiteindelijk zijn al die taalverschillen amusant. Je merkt aan de ruime lay-out dat men er een luchtig boekje van wou maken. Er staan zelfs wat cartoons in.
Spijtig genoeg is alleen de lay-out luchtig. De teksten vertellen af en toe een grap op basis van clichés of van “plezante woorden” zoals “poepen”. Ook is de uitleg soms onduidelijk. Veel brengt het ons niet bij. Gelukkig kun je het op één avond uitlezen. Het is iets voor onder de kerstboom. Die wordt na de feesten ook in brand gestoken.
Gluren bij de buren, Heidi Aalbrecht & Pyter Wagenaar, inleidingen: Rik Schutz & Ludo Permentier, 2016, Utrecht/Antwerpen, Van Dale uitgevers, paperback, 21×12 cm, 130 p’s,
isbn 978-94-6077-311-2
prijs: 12,50 euro
woensdag, 11 januari 2017
gluren bij de buren, taal, nederlands, vlaams, taalverschillen